de Dam steden
Veel steden en stadjes in Nederland en zeker in het westelijk deel,
Holland, hebben
een naam eindigend op "dam".
Natuurlijk denk je dan aan Amsterdam, en aan de havenstad
Rotterdam, maar er zijn er daarnaast veel kleinere steden, zoals de schilderachtige Zuiderzee-stadjes
Edam en Monnikendam; verder de jeneverstad Schiedam, en dorpen zoals Maasdam en
Alblasserdam; in het noorden Appingedam.
De foto toont de rivier de Alblas
met de dam in Alblasserdam in de achtergrond.
Hiernaast ziet u Alblasserdam vanuit de satelliet. De dam in de Alblas ligt in het midden van het dorp; de straatnaam is Dam, zoals het behoort. Aan de rechterkant ziet u het binnendijkse gedeelte van de rivier de Alblas. Links van de dam ligt de haven, in feite het buitendijkse deel van de Alblas.
Al deze steden hebben hun naam te danken aan de manier waarop ze ontstaan zijn.
Ze zijn ontstaan volgens een gemeenschappelijk patroon dat ook tegenwoordig nog te herkennen
is.
Zelfs zijn er nog een groot aantal steden die geen "dam" in hun naam hebben,
maar die ook op een soortgelijke manier ontstaan zijn, zoals
Gouda, Hoorn, Schoonhoven, Gorinchem, Muiden.
Als je het patroon het mooiste wilt zien kun je beter niet naar een van de grote steden gaan,
maar juist in een klein stadje zoals Nieuwpoort vind je alles vlak bij elkaar.
In de tijd dat de Romeinen een deel van het land bezet hielden, zo'n tweeduizend jaar geleden, was het grootste deel van Holland niet meer dan een groot moeras, met een rij zandduinen langs de kust. De eerste plaatsen waar mensen zich vestigden waren de binnenduinen, nog steeds een aantrekkelijk gebied om te wonen. Geleidelijk zijn de mensen het binnengebied gaan binnentrekken om zich te vestigen op zanddonken en andere plekken waar het land wat hoger en steviger was dan het omringende moeras. Om aan de af en toe optredende overstromingen te ontkomen, bouwden ze verder op kunstmatige heuvels, die "wierden" of "terpen" heten afhankelijk van het gebied waar ze liggen. De boerderij op de foto ligt op een heuveltje ongeveer een meter hoger dan het omringende gebied.
Om het land geschikt te maken voor landbouw, met name veeteelt, begon men
sloten te graven die het overtollige water gingen afvoeren en zo het land droger
maakten.
Deze lange rechte sloten zijn nog steeds karakteristiek voor het Hollandse landschap.
De overstromingen waren niet alleen nadelig voor de bewoners zelf, maar ook voor de landbouwaktiviteiten, en de mensen begonnen stukken land met dijken te beschermen. De projecten werden steeds stoutmoediger en steeds grotere gebieden werden met dijken omringd. Deze dijken liepen evenwijdig met de grotere rivieren zoals de Rijn-takken in het zuidwesten. Bij de bou van deze dijken werden kleinere rivieren gekruist en deze werden met dammen afgesloten. Om het overtollige water uit het binnenland kwijt te raken werden in deze dammen spuisluizen aangebracht, aanvankelijk houten kokers met een deur erin die alleen naar buiten water doorliet. De grote rivieren in deze streken hebben geen constant waterpeil omdat het getij erin doordringt. Bij laag water werd er water geloosd, en daardoor werd het waterpeil in het binnengebied (enkele dm) lager dan het gemiddeld waterpeil in de grote rivier.
Nu het land beter beschermd was en het waterpeil verlaagd, begon echter de grond in
te klinken.
De gevolgen van deze inklinking zijn op veel plaatsen te zien.
Dit maakte het weer moeilijker het land droog te houden, vooral in de winter.
Bovendien werd uit het moeras turf gewonnen om de huizen warm te houden en zo
ontstonden. Daardoor ontstonden grote meren waarvan nu enkele erg gewild zijn
bij recreanten.
Voor het beheer van de dijken, sluizen en gemalen waren gespecialiseerde organen nodig. Daartoe stelden progressieve graven van Holland en andere streken hoogheemraadschappen in. Deze behoorden tot de oudste min of meer democratische organen in de wereld, waarbij de stemwaarde afhing van de grootte van het land dat men bezat. De hoogheemraadschappen werden machtig en rijk en lieten dit zien door zich te vestigen in aanzienlijke gebouwen; zulke gebouwen kan men b.v. nog zien in Delft, Leiden, Edam en Rotterdam (op de foto het gebouw van het hoogheemraadschap Schieland, nu in gebruik als museum). Deze gebouwen dateren vaak uit de 16e of 17e eeuw, de tijd van de grootste welvaart in Holland, terwijl de belangrijkste dijk-systemen al in de 13e eeuw zijn aangelegd.
Verkeer en vervoer gebeurde in vroeger dagen (tot ver in de 19e eeuw) hoofdzakelijk per schip
als gevolg van de slechte draagkracht van de ondergrond.
Voor het scheepvaartverkeer waren de dammen een forse belemmering omdat schutsluizen
aanvankelijk nog niet bestonden. Goederen die vroeger zonder probleem langs de rivier
vervoerd werden, moesten nu aan de ene kant van de dam worden gelost en aan de
andere kant in een ander schip weer ingeladen.
Een andere methode was de overtoom waarbij een schip met inhoud en al overde dam werd getrokken.
Het deel van de rivier aan de binnenzijde van de dam heeft meestal de oorspronkelijke naam behouden: Amstel in Amsterdam, Rotte in Rotterdam, Schie in Schiedam. Het deel van de rivier aan de buitenzijde stond in verbinding met de grote (niet afgedamde) rivier en werd als haven voor de grotere zeegaande schepen gebruikt. Dit deel heet dan ook vaak Haven of Buitenhaven: Oude Haven in Rotterdam, Lange Haven in Schiedam. De stroom in het nu afgedamde riviertje kon natuurlijk niet zomaar gestopt worden, zodat men in de dam een uitwateringssluis bouwde. Deze bestond uit een houten koker met daarin een klep die wel water van binnen naar buiten doorliet maar niet andersom. Toen in Rotterdam de spoortunnel werd gebouwd, kwam men de overblijfselen van een dergelijke sluis tegen. Molens om het water uit het achterland te pompen had men nog niet en in de winter was dit waterafvoersysteem vaak onvoldoende en stond het land soms maanden onder water.
Toen het scheepvaartverkeer toenam, en ook de technologie zich ontwikkelde, is
men schutsluizen in of nabij de dam gaan bouwen. Een heel fraai sluizencomplex is b.v.
te vinden in Muiden, dicht bij Amsterdam, en trouwens ook in Amsterdam zelf.
Veel van de dorpen bij de dammen werden welvarend en verwierven stadsrechten
hetgeen ze het recht gaf een verdedigingslinie om de stad te bouwen.
Doorgaans bestond deze linie uit een wal met een gracht ervoor.
Het lastige voor de dam-steden was dat de gracht om de stad heen geen verbinding
mocht vormen voor het water buiten en binnen de dijk.
Er was een constructie nodig om te verhinderen dat het water van buiten het achterland
zou binnendringen. Hiertoe bouwde men een “beer” op de plaatsen
waar de dijk de stadsgracht kruiste. Deze beer is een gemetselde muur met steile zijkanten
en een scherpe bovenrand; bovenop stonden vaak ook één of twee
torentjes. Het zou voor indringers erg moeilijk zijn hierover de stad binnen te dringen.
Nieuwpoort heeft nog een beer die jammer genoeg aan één kant door
een weg aan het oog onttrokken wordt. Dat deze weg daar ligt is logisch want de dijk
waar de weg op ligt is de belangrijkste verbinding door
Nieuwpoort.
De oudste constructie om overtollig water te lozen zijn de duikers in de dijk, doorgaans houten kokers met een klep erin die maar naar één kant water doorliet. Daarmee is de stroming van binnen naar buiten mogelijk terwijl die van buiten naar binnen wordt voorkomen. Bij deze vorm van waterlozing wordt gebruik gemaakt van de getijdewerking in de grotere rivieren; bij laag water staat het water in het achterland hoger dan in de grote rivier en dan kan er geloosd worden, terwijl bij hoog water de constructie gesloten is. Het water in de polders kon nooit meer dan enkele dm onder gemiddeld zeeniveau komen. Later is men windmolens gaan gebruiken om het water weg te pompen. In de 19e eeuw is men begonnen stoommachines te gebruiken als aandrijving van de pompen. |
© 2010: Nico Booij (zowel de tekst als de foto's) |